zelfonderzoek
Naast de hechtingstheorieën en het relationele werken wat er uit voortvloeit, ben ik ook altijd sterk geïnspireerd geweest door de narratieve psychotherapie. Al in mijn studietijd maakte ik kennis met Hubert Hermans, emeritus hoogleraar persoonlijkheidsleer aan de Radboud Universiteit. ‘Om het subjectieve zelfverhaal voor het voetlicht te krijgen, is het noodzakelijk om de persoon in zijn zelfonderzoek zelf als betekenisgever centraal te stellen’, is een kenmerkende uitspraak van hem. Hij vroeg me om in een afstudeerscriptie zijn Zelf Konfrontatie Methode, kortweg ZKM of Zelfonderzoek aan te passen voor gebruik met adolescenten. Twee publicaties zijn daarvan het gevolg geweest. Zelfonderzoek met kinderen en jongeren uit 2006 is de meest recente*. In mijn praktijk werk ik vaak met het Zelfonderzoek omdat het een fijne, duidelijke en gestructureerde manier is om met de ander steeds dieper in gesprek te komen. Zeker in de beginfase, structureert het Zelfonderzoek de samenwerkingsrelatie tussen de cliënt en de therapeut. Met andere woorden: het biedt een doorgaans veilig kader voor de zich ontwikkelende overdracht en tegenoverdracht. De procedure is in grote lijnen als volgt: De therapeut interviewt de cliënt aan de hand van ontlokkende vragen over zijn levensverhaal en met name over dat wat hij daarin belangrijk vindt. Als voorbeeld de ontlokker ‘Verleden’: Is er in jouw verleden ooit iets gebeurd waar je nog steeds aan terug denkt? Misschien een belangrijke gebeurtenis of een contact met een persoon? Iets dat invloed op je leven heeft gehad en eigenlijk nog steeds een rol speelt? Het kan een prettige herinnering zijn of juist een vervelende. De cliënt notuleert als het ware met behulp van de ontlokkers die de therapeut hem voorlegt, zijn verhaal in de vorm van kernzinnen. Geleidelijk aan ontstaat zo een stapeltje kaartjes waarop zijn belangrijkste ervaringen staan, en die gezamenlijk levensgebieden bestrijken zoals heden, verleden en toekomst. Doorgaans zullen dat er zo’n 40 tot 60 zijn. Vervolgens laden we alle kernzinnen in een computerprogramma: zodat de cliënt zijn teksten een voor een online op het scherm voorbij ziet komen. Het programma brengt bij elke kernzin, een standaardlijst van 24 gevoelens één voor één in beeld. De cliënt scoort vervolgens alle gevoelens in de vorm van een getal tussen de 0 (niet van toepassing) en de 5 (helemaal van toepassing). Aan een bestand van bijvoorbeeld 50 kernzinnen worden derhalve (50 zinnen x 24 gevoelsscores =) 1200 getallen toegekend die rekenkundig worden bewerkt en in een samenhangend geheel worden geprint. Cliënt en therapeut analyseren samen dit materiaal en formuleren conclusies over zowel de positieve als over de conflictkant van de persoon. Dikwijls komt hier een specifieke therapievraag uit voort. Bij Hermans gaat het om de uniciteit van de persoon. De consequentie daarvan is bijvoorbeeld dat de resultaten van een Zelfonderzoek niet met die van anderen worden vergeleken, zoals bijvoorbeeld het geval is met de uitkomst van een IQ test. Elk Zelfonderzoek staat derhalve op zichzelf en van een kwantitatieve normering is geen sprake. Voor wie zich er in wil verdiepen: Hubert Hermans en Els Hermans-Jansen, Het verdeelde gemoed; over de grondmotieven in ons dagelijks leven. Uitgeverij Nelissen, Soest, 2009 (10e druk).
*Jos J. Louwe en Jan F. Nauta, ed. Zelfonderzoek met kinderen en jongeren; een relationele methodiek. Uitgeverij Agiel, Utrecht, 2006.